Goh! Wat is de grote wereld mooi, duizend maal mooier dan die donkere bijenkorf! Daar ga ik nooit meer naar toe en ik wil nooit meer honing dragen en was maken. Nee, nooit.î Dit zegt het klein bijtje Maja op haar allereerste vlucht. Ze is dus geen gewone, nijvere bij zoals wij die kennen, want werken wil ze niet. Ze wil de wijde wereld in. Dat doet ze dan ook en dat betekent dat ze het ene avontuur na het andere beleeft. Want de insectenwereld waarmee ze kennis maakt, blijkt niet altijd even vriendelijk te zijn. Soms is hij zelfs heel wreed, want de natuur is nu eenmaal wreed. Maja maakt, zo jong als zij is, van alles mee en leert haar medeschepsels kennen. Niet alleen insecten zoals de mooie, maar gulzige libel, de pedante kever, de valse spin die haar in zijn web lokt, maar ook de kikker waar je voor op moet passen en de specht met zijn lange dunne, kleverige tong waar insectjes aan blijven vastkleven. Je kunt zeggen dat ze door schade en schande wijs wordt, zeker na haar allerlaatste, ìbloedstollendeî avontuur als ze in handen valt van de aartsvijand van de bijen: de horzelsÖ
Waldemar Bonsels heeft van de avonturen van een klein bijtje niet allen een spannend, maar ook een leerrijk verhaal gemaakt. Want ëspelenderwijsí komt de lezer van alles te weten over het doen en laten van allerlei insecten die de schrijver in de trant van zijn beroemde voorganger La Fontaine op humoristische wijze als kleine mensenkinderen neerzet.